1965: de allerhoogste tijd voor een muzikale doorbraak

In het najaar van 1965 was ik twintig, en op zoek naar een nieuwe uitdaging. Ik speelde al een paar jaar in verschillende bandjes, maar ik was ontevreden, het was te braaf allemaal.

Lang haar!! Daar ging het om. Dan kwam de rest vanzelf, dacht ik wel zo’n beetje. The Rolling Stones en The Pretty Things; de Beatles en The Kinks. Dat waren de lichtende voorbeelden.

Allerhoogste tijd om in Nederland ook een doorbraak te forceren. Het land waar Gert Timmerman op nummer één stond in de hitparade met het nummer Ik heb eerbied voor jouw grijze haren was iets onmogelijks. Deze zanger, een werkelijk doodenge poseur, werd door de Nederlandse bevolking omarmd. Dat kon zo niet langer!

Warnar, een kennis, was één van de voorlopers in Amsterdam met lang haar tot op z’n schouders. Stalen Jezus ,werd hem op straat nageroepen. Mensen raakten opgewonden en zelfs agressief wanneer ze jongens met lang haar op straat tegenkwamen. Niet zelden werden ze bedreigd. Het is mijzelf ook overkomen, midden in de nacht in de Kinkerstraat; je moest soms een goed heenkomen zoeken. Maar erg lang heeft dat niet geduurd. De nieuwe trend was vele malen sterker. Het duurde niet lang, voordat bijna alle jongens met varianten van lang haar rondliepen.

Door de achterhoede werd nog gerept van “langharig werkschuw tuig”, maar deze framing stierf een snelle onopgemerkte dood.

Bandjes met lang haar waren al gauw de nieuwe werkelijkheid. Zo ook het bandje dat ik samen met Warnar oprichtte, en dat het tot een kortstondige landelijke bekendheid bracht, omdat de tijd er rijp voor was. N.V. Groep 65 hadden we na veel geharrewar bedacht als naam.

Het begon allemaal met een talentenjacht in Purmerend. Daar wonnen we de hoofdprijs: een platencontract bij Bovema-records in Heemstede. De jury was buitengewoon met ons ingenomen. Maar of het door onze muzikale prestaties kwam of door ons bijzondere voorkomen werd niet echt duidelijk. Daar hadden we ook helemaal geen belangstelling voor. Een wereldtournee lag in het verschiet tenslotte. Dan ga je je niet met onbelangrijke details bezighouden.

We gebruikten al drugs. Stickies en benzidrine om lang wakker te blijven. En we waren de eersten in Nederland met drugsongs. Ook het geloof werd op de korrel genomen in een quasi-psalmachtig nummer getiteld Dank zij de Heer. We vonden het leuk en noodzakelijk om te provoceren. De kranten en blaadjes spraken er schande van. Maar bij platenboer Bovema vonden ze het geen punt. Ze hoopten waarschijnlijk dat het relletje de verkoop zou stimuleren.

In de studio was het wel erg wennen in het begin. We moesten ieder apart in een akoestiekvrije ruimte plaats nemen en onze partijen spelen. Dat was de techniek om het materiaal later optimaal te kunnen manipuleren. Zo gortdroog als je instrument dan klinkt is nogal verwarrend.

We namen in een middag en een avond een stuk of tien nummers op; allemaal eigen werk, van voornamelijk Warnar. Ik vond zijn ideeën origineel en grensverleggend; precies wat we nodig hadden. Maar de verkoop viel bitter tegen. De consumenten hadden misschien wel van onze provocatie gesmuld, maar de muziek die daarbij hoorde werd niet gewaardeerd. Ik geloof dat  van de twee singletjes die werden uitgebracht maar weinig exemplaren hun weg naar de beoogde doelgroep hebben gevonden.

Dat was natuurlijk ook de inschattingsfout die we maakten bij onze verwachtingen; de mensen die echt aan iets anders toe waren, waren op de vingers van één hand te tellen.

Achteraf moet ik trouwens wel concluderen dat het niet allemaal even geweldig was wat we deden. Ik heb jaren later nog wel eens de lp teruggeluisterd die van die opnamesessie was geperst. Een gevoel van schaamte overviel me. Maar om het af te doen als een jeugdzonde voelt ook niet helemaal goed. We hebben er toen veel plezier aan beleefd, en ons een jaartje popsterren gevoeld. We hadden in Amsterdam-Noord zelfs een echte fanclub.

Onze zanger en mede-oprichter Warnar ontpopte zich echter steeds meer als een onstabiele factor. Soms kwam hij gewoon niet opdagen, omdat hij te veel drugs had gebruikt. Daarom heeft het hele avontuur uiteindelijk maar kort geduurd. Ik was er niet echt stuk van.

In mijn hoofd had zich reeds het plan gevormd om een beroepsopleiding te gaan volgen in de muziek.

 

Dark Horse

Wielrennen en zo (deel 2)

Ik heb op het circuit van Sloten een keer meegedaan aan een zogenaamde trimmerskoers. Dat soort wedstrijden werd eind jaren zeventig veel georganiseerd en was bedoeld voor mensen zoals ik; jongens (nog vooral) die de nieuwe rage hadden ontdekt en dachten dat ze al iets konden.

Ik werd in die wedstrijd voorlaatste, nadat ik een ronde voor het einde dacht dat ik tweede was geworden. Ik had me vergist: we moesten nog een ronde. Dat was fnuikend voor mijn motivatie.

Misschien kwam het ook, doordat ik te veel doping had genomen. EPO was nog niet bekend in die tijd, maar ik zat tot aan mijn kraag vol amfetaminepillen. Ook had ik een paar lijntjes coke gesnoven. Ik wilde winnen. Maar ik denk dat het me een beetje labiel had gemaakt, al die doping. Ook, omdat in de laatste ronde de fluim van een deelnemer vóór me door de wind in mijn nek woei, besloot ik het bij deze ene poging te laten. (Ze reden trouwens toch veel te hard naar mijn zin.)

Nee, ik wist niets van doping in 1978. Ik had er wel eens van gehoord natuurlijk, maar om wat voor middelen het ging wist ik niet. Het heeft me ook nooit echt geboeid nadien. Ik begreep dat wanneer er fysieke prestaties in het geding zijn in combinatie met de een of andere vorm van competitie, het vals spelen nooit ver weg is. (Bij de Olympische Spelen van vóór onze jaartelling gebeurde het al ).

Het gebruik van stimulerende middelen in de wielersport heeft naar mijn idee echter disproportioneel veel aandacht gekregen. In allerlei vormen van (top)sport komt het natuurlijk voor.

Over voetbal en doping hoor je nooit iets. Maar wanneer je die top-elftallen in de Champions League twee keer drie kwartier als bezetenen over het veld ziet vliegen, dan kun je mij niet wijsmaken dat ze dat zonder stimulerende middelen volhouden. Ik voel me aangetrokken tot het argument: ze gebruiken het allemaal, dus blijft het een eerlijke krachtmeting. Ik weet niet of doping verbieden voldoende effect sorteert trouwens: de ontwikkelingen in het laboratorium gaan door, de menselijke natuur verandert niet.

(bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Nederlands_kampioenschap_wielrennen_op_de_weg)

Het blijft lastig om te zien of er in het wielermilieu veel afspraken worden gemaakt over samenwerking of over het verkopen van wedstrijden. Daar laten ze zich tegenover de buitenwereld niet over uit natuurlijk. Maar dat het gebeurt geloof ik zeker; het is hun brood tenslotte. Toen lang geleden Jan Raas er eens naar gevraagd werd in een interview zei hij met een brede grijns: niets is wat het lijkt! Eén keer kwam het op nogal gênante wijze aan het licht, toen Michael Boogerd in 2006 Nederlands kampioen wilde worden. In de laatste ronde reed Sebastiaan Langeveld echter ver vooruit als enige koploper. Boogerd ging wanhopig achter hem aan, óók in z’n eentje. Hij voelde kennelijk dat het hem niet ging lukken en zocht zijn toevlucht tot een deal. Na een tijdje kwam zijn ploegleiderswagen naast hem rijden en zin ploegleider riep vanuit het raam hoorbaar voor iedereen: 20.000 is oké! Waarna Langeveld alsnog werd ingehaald…

Maar ik vind het geen goed idee om alles maar verdacht te maken aan het wielrennen. De lol is er wel gauw af op die manier. Mensen die maar blijven hameren op het idee dat sport “schoon” moet zijn, beginnen op den duur te irriteren.

Veel interessanter is de “wielergekte”. Het gedrag van supporters neemt allerlei bizarre vormen aan. Wanneer de renners voorbijkomen leidt dit bij velen tot heftige emoties. Je houdt je hart soms vast wanneer er weer een of andere gek langdurig met een klimmer meeholt; niet zelden door drankgebruik beneveld, denk ik. Maar het zal toch vooral enthousiasme zijn.

De carnavaleske kant van het supoorterschap trok mij vroeger echter het meest. Hoe vaak heb ik niet verkleed als pinguïn op een driewieler gezeten tijdens de Tour de France. Het sloeg nergens op, maar dat was tegelijk ook de kern van mijn aandrang. Ik kon er geen weerstand aan bieden.

Ik doe het niet meer, want mijn vrouw en dochter overwegen me te laten opnemen.

 

Dark Horse

Wielrennen en zo (deel 1)

In 1977 kocht ik mijn eerste racefiets. Een bruine Raleigh. Ik werd besmet met het wielervirus door een vriend van mij, die kort daarvoor een eigele Jan de Reus had gekocht en al flink aan het opscheppen was over zijn prestaties. Het sprak me wel aan; ik had opeens óók zin in een racefiets.

Ik was tweeëndertig, dus de kans dat ik nog grootse prestaties zou gaan neerzetten was nihil.

Niettemin begon ik flink te trainen en na een paar maanden kon ik mijn vriend bijhouden. We gingen samen regelmatig tochten maken, in snelle wielerkleding, want dat was natuurlijk wel de bedoeling ook. In je gewone kleren zag het er niet uit.

Het luisterde erg nauw, al die snufjes voor de fiets en de outfit. Daar konden we langdurig over praten. Mijn vriend was nog meer geobsedeerd door de nieuwe sport dan ik, en overwoog serieus om een cursus fietsenmaker te gaan volgen. Zover ging de liefde voor het rijwiel bij mij niet.

 

Onze historie | JAN JANSSEN

(bron: https://www.janjanssen.nl/onze-historie/?v=1a13105b7e4e)

Fietsen stond niet meteen op nummer één; er waren nog genoeg andere dingen. Dat Jan Janssen in 1968 de Tour won was min of meer langs me heengegaan. Het wielrennen begon me pas tien jaar later te interesseren. En vanaf dat moment is het ook niet meer weggegaan. Ik kijk nog steeds graag naar de koers.

Wat is de gevaarlijkste sport ter wereld? Het wielrennen maakt absoluut kans op die dubieuze titel. Om de haverklap liggen die jongens op de grond. Ernstige kwetsuren zijn nog relatief te behappen; er vallen echter ook doden. 50 Km per uur fietsen in het midden van het peloton; en dat drie kwartier lang, vereist een onvoorstelbare concentratie. Geen wonder dat het vaak mis gaat; Het is gewoon levensgevaarlijk!

Het zijn allemaal atleten van in de twintig en dertig. Hun moeders en vaders zitten met samengeknepen billen naar de televisie te kijken wanneer hun kind weer eens met 90 of 100 km per uur van de berghellingen afsuist. En niet alleen hun familie. Ik vind het zelf ook steeds griezeliger.

In 1980 won Joop Zoetemelk de Tour. In datzelfde jaar reed ik óók de ronde van Frankrijk. In m’n eentje, want mijn relatie was net verbroken, en ik had behoefte aan een vorm van retraite.

De Renner van Tim Krabbé zat in mijn zijtas, want schaken deed ik toen ook al, en de combinatie van deze twee sporten lag me wel. Dat boekje werd op de golven van de nieuwe trend een enorme bestseller. Ik geloof dat Tim er een paar plezierjachten van heeft kunnen kopen en een privévliegtuig. Als ik hem ooit tegenkom zal ik het eens vragen.

In die tijd was het nog Theo Koomen die verslag deed, vanaf de motor. Hij voelde aan dat er romantiek en heroïek bij deze sport horen, maar niet dat je het ook kan overdrijven allemaal. De meesten van ons kunnen zich zijn hysterisch geloei nog wel herinneren. Een hekel kreeg je niet aan hem; het hoorde bij hem. Hij zou het met alles gedaan hebben; opblazen tot het uiterste.

 

undefined

(bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Theo_Koomen)

Maar omdat de volkssport steeds meer belangstellenden trok, kwamen er ook andere types op de stroop af. Mart Smeets bijvoorbeeld had een scherpe neus voor populisme. Die was altijd te vinden waar de kijkcijfers het hoogst waren.

Het wielrennen kent in mijn beleving af en toe een soort dips. Dat is wanneer er weer eens een coureur met kop en schouders boven de rest uitsteekt en onafgebroken steeds maar aan het winnen is. Dat vind ik saai. Misschien omdat een landgenoot zoiets nooit presteert. Wanneer een Nederlander vijf keer de Tour wint vind ik het misschien prachtig; zo zal ik waarschijnlijk ook wel weer zijn. Maar ik vind het leuker wanneer het spannend is omdat de verschillen klein zijn en er strijd geleverd moet worden.

Onder Merkx, Indurain, Hinault en Armstrong was de aardigheid er voor mij vanaf. Die ronden vertoonden meestal een voorspelbaar verloop; je stelde je dan maar tevreden met het spel om de troostprijzen. In die tijd was Theo Koomen er al niet meer; die was ergens in Noord-Holland tegen een boom gereden. Het commentaar kregen we nu van de alcoholische kabouter Jean Nelissen; vrij kort daarna verdrongen door Mart Smeets, die geen verstand van wielrennen had, maar zich ijverig het jargon probeerde eigen te maken. Hij dacht dat dat genoeg was; maar het was overduidelijk dat hij zelf nog nooit op een racefiets had gezeten…

 

Dark Horse

Rammelt alles plotseling Met de brommer naar de Bodensee

Paul en ik zouden op de brommer naar het Bodenmeer gaan. 1963. We waren allebei achttien jaar. Wie van ons tweeën op dat idee kwam, weet ik niet meer. Ik zal het zelf wel geweest zijn, want ik was er een jaar of zes eerder, als beginnende puber, met ons gezin ook eens geweest.

Paul had een betere brommer dan ik. Hij had het begeerlijke type Rocky, van het merk RAP. Paul scheurde met zijn RAP-Rocky over de rotonde van het Amsterdamse Surinameplein, plat door de bochten. Daar kon ik niet aan tippen. Ik had het gewone type RAP. Twee versnellingen. Paul had er drie.

Het race-model had ook een zogenaamde buddy-seat. Een langwerpig zadel met aan het uiteinde een tamelijk scherp opstaande rand, die het geheel een meer flitsend karakter gaf. Een imitatie van de vormgeving die je bij motoren op het circuit van Assen ook zag. Op mijn bromfiets zat een gewone bagagedrager. Daar kon je twee zijtassen op vastmaken. Dat had ik gedaan: er niet al te veel ingepropt. Daarbovenop lag nog een tent. Slapen in hotels konden we natuurlijk niet betalen. Het zou in ons hoofd niet zijn opgekomen. De begrippen vakantie en tent waren toen nog onlosmakelijk met elkaar verbonden. Paul had geen bagagedrager vanwege die flitsende buddy-seat.

Toen we vertrokken bleek zijn oplossing voor het vervoer van zijn bagage, een kleine ramp in tijdelijke vermomming. Hij had een koffer dwars over de buddy-seat vastgesnoerd. Maar omdat er eigenlijk niet genoeg plaats voor hemzelf overbleef, moest het ding schuin tegen de opstaande rand staan. Het zag er niet uit, maar het ging. We dachten er niet over na. God mag weten waar we eigenlijk wél over nadachten…

Ik kan me van het rijden zelf, door Nederland en Duitsland, vrijwel niets herinneren.

 

undefined

(De Bodensee (bron: https://de.wikipedia.org/wiki/Bodensee))

 

Het drong pas tot ons door dat we aan een onderneming begonnen waren, toen we in Koblenz aan de Rijn ontdekten dat we de tentstokken vergeten waren. Dat was wel oerstom natuurlijk, maar we waren niet voor één gat gevangen. De camping lag op een groenstrook langs het water. Iets verderop werd gebouwd. Op dat terrein vonden we twee mooie latten die we konden gebruiken. We hoefden er dan alleen maar een punt aan te slijpen, en het probleem was opgelost.

Met die geïmproviseerde tent bereikten we de volgende dag inderdaad het Bodenmeer. Het meer van Konstanz, dat indrukwekkend lag te glinsteren in de zon.

Onderweg was ik verbaasd geweest dat mijn bromfiets de hellingen in het Zwarte Woud zo moeizaam en sputterend opkwam. Die verdomde RAP-Rocky was steeds veel eerder boven.

Wat deden we daar, op de grens van Duitsland en Zwitserland? Op de camping, die verder door vooral Oostenrijkers werd bevolkt. Dat waren vrolijke lieden, die veel met elkaar zongen over hun geliefde Salzburger Nockel; een alcoholisch drankje, kennelijk, want hun stemming steeg elke dag tot grote hoogten. Wij moesten natuurlijk ook de inwendige mens verzorgen. Wij dronken echter geen alcohol.

Achteraf vind ik het een beetje raadselachtig waarom eigenlijk niet, want in Amsterdam waren we al vergevorderd in het pilsjes pakken in de kroeg. Biljarten en bierdrinken was elk weekend vaste prik.

Maar we dronken appelsap en we aten bijna uitsluitend brood met haring in tomatensaus aan de oevers van de Bodensee.

–0–

Het werd ook eens tijd om terug te gaan. We besloten tot een andere route, voor de variatie. Bij Straatsburg staken we de Rijn over, om onze tocht in noordoost-Frankrijk voort te zetten.

Er deden zich nauwelijks incidenten voor. Of het zou de vergissing moeten zijn die we bij een Frans benzinestation maakten. Daar gooiden we mijn tank vol met benzine, i.p.v. mengsmering. Het gevolg was al vrij snel een vastloper. En nu kwam het goed van pas, dat Paul naar school ging op de M.T.S. De middelbare technische school. Hij had onmiddellijk in de gaten dat we de verkeerde vloeistof hadden getankt. Wat te doen? Ik had geen flauw idee. Maar mijn vriend kwam met een oplossing. Wij hielden met vereende krachten mijn brommer ondersteboven, zodat de benzine uit de tank kon lopen. Daarna hevelden we een beetje uit zijn tank over in de mijne, met behulp van een rietje, dat we wonder boven wonder bij ons hadden. Met dat kleine beetje konden we net terug naar het benzinestation om nu wél het goeie spul in de tank te gooien. Misschien had ik een tientje schade geleden; ik weet het echt niet meer. In 1963 was het nog niet zo schreeuwend duur allemaal.

Maar er was een klein probleempje. Het regende vrijwel constant. Wij konden niet de hele dag onder een luifel of een boom door gaan brengen, vonden we. Dus reden we door, want we waren er toch op gekleed. Het slechte weer maakte ons wel wat humeurig. Maar het werd pas vervelend, toen bleek dat de koffer van Paul tekenen van zwakte begon te vertonen, omdat hij van een soort karton was. Hij werd steeds slapper, ten gevolge van de aanhoudende regen. En, ja, hij brak in tweeën, omdat hij zo raar vastgesnoerd had gezeten. En ergens, niet eens zo ver meer van huis, langs het Amsterdam-Rijnkanaal lag de inhoud plotseling op straat.

Hoe hebben we dat toen opgelost? Het is erg lang geleden; ik weet het niet meer. Ik herinner me wel dat we elkaar daarna een tijdlang slecht verdroegen. De stemming had teveel onder zoveel tegenslag geleden. Het is later weer bijgetrokken, maar avonturen op de bromfiets zouden er nooit meer van komen.

Mijn jongere broer vond het helemaal niet vreemd. Hij had altijd al moeten lachen over ons optimisme. Wij hadden namelijk opgeschept over de kwaliteiten van onze brommers. RAP tenslotte; daar ga je heel snel mee! Maar volgens mijn broer wisten wij helemaal niet wat de letters R.A.P. eigenlijk betekenden. Die waren namelijk een afkorting van: Rammelt Alles Plotseling!

 

Dark horse

Trots op Nederland?

Is er voldoende reden om trots te zijn op Nederland, en zo ja, waarop dan precies? Kan men trots zijn op alles wat die vreemde smeltkroes voortbrengt, de goede en de kwade dingen? Of is het Nederland van sommige politici een construct dat met de werkelijkheid weinig te maken heeft?

In 1956 kwam het kabinet Drees met de Algemene Ouderdomswet (AOW). Nederland heeft een lange traditie van verzekering tegen ziekte en arbeidsongeschiktheid. Wetten die getuigen van een ernstig sociaal besef. Ze kwamen niet allemaal zonder slag of stoot tot stand, maar het gebeurde toch maar! Dat is iets om trots op te zijn. In Nederland is het ten dele ook een uitvloeisel van de gezamenlijke strijd tegen het water. Samenwerking was geboden…

Hoe staat het met de beroemde Nederlandse verdraagzaamheid? Kunnen we daar nog trots op zijn, of was het ooit een noodzakelijke houding in een verzuilde samenleving? Een noodzakelijk kwaad misschien wel, want sinds de ontzuiling zijn grote groepen op zoek gegaan naar andersdenkenden waartegen ze zich konden afzetten. Immigranten bijvoorbeeld. Die behoefte zit diep klaarblijkelijk.

Dat is geen exclusief Nederlands trekje overigens; overal ter wereld heeft men een hekel aan vreemdelingen; en overal zijn er populisten die op de een of andere manier munt proberen te slaan uit dit sentiment. Nederlanders bakken ze wat dat betreft niet bruiner dan de burgers van andere landen. Maar ‘t is niet echt iets om trots op te zijn natuurlijk

En zo zijn er nog een paar dingetjes die aandacht verdienen voordat we de inwoners van de rivierendelta de lucht in gaan prijzen. Want “Nederland”, tja, dat zijn een paar lijnen op de landkaart. Het gaat tenslotte om de mensen die er wonen. De inwoners zijn onmogelijk over één kam te scheren, want ons land is een lappendeken geworden van verschillende culturen en manieren van denken. Het Nederland van Jan Peter Balkenende en Rita Verdonk bestaat al heel lang niet meer, laat staan het Nederland van Thierry Baudet en zijn verdwaalde sekte.

Joop Glimmerveen riep in de jaren tachtig en negentig dat Nederland blank moest zijn. Zoiets zou nu geen enkele politicus in z’n hoofd halen. Met zo’n oproep zou je jezelf nu volstrekt belachelijk maken. (Maar er zijn politici in den Haag die het stiekem nog steeds wel zouden willen.)

Er is een oude grap die zegt: als de Ieren en de Nederlanders van land zouden wisselen, dan hadden de Nederlanders van Ierland binnen de kortste keren een welvarend succes gemaakt, en de Ieren waren hier hopeloos verzopen. Waar komt dat Nederlandse succes vandaan? En wat voor soort succes is het? Een economisch succes vooral, denk ik. Maar toch ook het al vroeg ontstaan van een overlegcultuur in de vorm van noodzakelijke waterschappen bijvoorbeeld. We kunnen er trots op zijn; het is ons toch maar gelukt onze voeten droog te houden.

Bij het economisch succesverhaal zijn wel een paar kritische noten op z’n plaats, want met een beetje voorstellingsvermogen is Nederland ook een piratennest aan de Noordzee te noemen, een land waar belastingontwijkers en- ontduikers ruimhartig gefaciliteerd worden, waar de drugshandel welig tiert. Nederland is een prettige plek voor allerlei soorten criminaliteit geworden, omdat regering na regering te weinig doet om overtreders van de wet aan te pakken.

Om met reden trots op Nederland te kunnen zijn, is een meer realistische kijk op de huidige werkelijkheid nodig. Trots die refereert aan een periode die voorbij is, daar hebben we niet veel aan.

Het gaat in de westerse wereld, dus ook in Nederland, om het besef dat de grenzen van de groei bereikt zijn. Daar zijn inmiddels wel behoorlijk wat burgers en ondernemers van doordrongen, maar het paradigma van de economische groei is nog allerminst verlaten.

Het zou heel mooi zijn wanneer Nederland inderdaad eens werkelijk gidsland zou zijn, en serieus werk gaat maken van een circulaire, niet-vervuilende industrie en landbouw. Het kan allang, maar er is nog onvoldoende wil. Er zijn al veel initiatieven, en er is een groeiende onderstroom. Wanneer komt dat beroemde kantelpunt eens in zicht?

Dark Horse

Holle vaten

Ik ben gestopt met de talkshows. Ik kijk er niet meer naar, want ik heb geen geduld meer voor het oeverloze geklets. Ook de zogenaamde deskundigen blijken het maar al te vaak bij het verkeerde eind te hebben. En als ze echt iets te melden hebben dan is de tijd te kort en worden ze soms halverwege hun betoog afgekapt. Televisie maken is in veel gevallen een vervelend opgefokt wereldje denk ik. Vóór en achter de schermen.

Ik weet niet hoe dit in andere landen gaat. Wordt daar ook zoveel geouwehoerd op televisie?

Ik kan me best voorstellen dat er behoefte bestaat aan een programma op de televisie waarin het nieuws van de dag wordt becommentarieerd. Nederland is volgens mij het enige land ter wereld waar er maar liefst vijf praatprogramma’s zijn (als ik goed geteld heb). En als je dan naar zo’n programma zit te kijken word je er meestal weinig of niets wijzer van. Het is een herkauwen dat zo langzamerhand geen grenzen meer kent.

De eerste stoomtrein reed wel dertig kilometer per uur. Een machine regelrecht uit de hel natuurlijk, die het trekschuitvolk danig van de leg bracht. Er werd aanvankelijk ernstig tegen geprotesteerd door heren met hoge hoeden en dames in crinoline met parasolletjes. Maar de trein werd gemeengoed, zij het gelardeerd met een flinke scheut klassenverschil. Als arbeider kon je derde klasse reizen en op een houten bank je meegenomen boterham opeten, niemand tot last. Dat was vóór de komst van de socialisten, toen de dikke sigaren nog de dienst uitmaakten.

Waarom deze blik in het verleden? Omdat de wereld van toen in sommige opzichten lijkt op de wereld van nu. Destijds begon het kapitalisme aan zijn eerste schreden om samenlevingen te ontwrichten. Als reactie daarop ontstond de klassenstrijd, en die heeft het leven van veel mensen een stuk dragelijker gemaakt. Maar het economisch systeem is niet veranderd. En dat systeem deugt niet. Het neoliberalisme is dan wel geen letterlijke terugkeer naar het ongebreidelde kapitalisme van de negentiende eeuw, maar van nivellering is allerminst sprake. Integendeel. De inkomensongelijkheid neemt wereldwijd weer schrikbarend toe.

Ik verwacht dat dit ook deze keer tot een tegenbeweging gaat leiden. Tot veel strijd ook weer, want mensen vergeten gemakkelijk wat het gekost heeft om een beetje eerlijke verdeling van de inkomsten uit arbeid te realiseren.

Dit soort geluiden hoor je niet in de talkshows. Daarin is het merendeel van de kijkers niet geïnteresseerd. Eerlijk delen is weer uit de mode geraakt, omdat we met allerlei prullaria worden zoet gehouden: de smartphone en andere ‘beeldschermen’ zijn nu opium voor het volk. Mensen worden zoet gehouden met digitale flauwekul: de faam van influencers, fakenews, hetzemakerij, tweets en retweets op X, kortom met minder dan de waan van de dag. Intussen worden de negatieve effecten daarvan steeds meer zichtbaar en beginnen mensen zich er in toenemende mate van af te keren.

Gelukkig is dat inmiddels wel in bredere lagen van de bevolking aan het doordringen, al is Geert Wilders nog steeds overtuigd van het feit dat hij met zijn getweet de Nederlandse politiek kan manipuleren. Ten dele is dat ook zo, hoe irritant. Mensen weten weinig, maar hun ambitie brandt hevig. Talkshows maken disproportioneel veel ruimte voor al die irrationaliteit.

Misschien mogen we wel niet klagen met de tandeloze tijgers die nu het Catshuis bevolken, als we kijken naar de ontwikkelingen in de VS. In sommige opzichten lijken die ontwikkelingen op die in het Duitsland van de jaren dertig. Daar wist Hitler zich ook in relatief korte tijd te omringen met dubieuze en criminele figuren. Een soort paranimfen die er ook nog een persoonlijke rancuneuze agenda op nahielden. Hitler bekleedde ze ruimhartig met allerlei cruciale posten, en zorgde ervoor steeds het laatste woord te kunnen spreken. Ik weet niet of Trump de huidige gebeurtenissen ook zo in de hand heeft. Misschien is het niet eens nodig en heeft deze nieuwe ontwikkeling haar eigen dynamiek, en gaat het gewoon door, ook als Trump in het bejaardenhuis zit.

Dark horse