Instructief eindspel.

Het eindspel van Jan Vos tegen Johan Bakker uit de externe wedstrijd Het Spaarne-1 – Opening’64 werd remise. Zwart blunderde (maar niet opzichtig) en wit ook.

Wat rommelen in een vertrouwde opening, een creatief middenspel spelen met leuke motieven, een tempoverlies dat we manoeuvreren noemen, daar draaien we onze hand niet voor om. Maar het eindspel heeft absolute kenmerken en daar val je ongenadig door de mand met een tempo meer of minder.

De laatste tijd studeer ik in de “Endgame Manual” van Dvoretsky. Moeilijk, diepzinnig, vaak boven mijn niveau. Ik ben nu bij het maken van extra tempozetten in de pionneneindspelen.

Laat dat nu net het gemiste motief zijn.

Beide spelers zagen daarna hun fout. Wit kon op instructieve wijze een zetdwangpositie bereiken en winnen.

In het eerste fragment is b5 dus een blunder van zwart. Kd6 is remise.

Het volgende fragment met het maken van een extra tempo om zetdwang te bereiken, komt uit een partij tussen Yermolinsky en I.Ivanov besproken in het boek van Dvoretsky.

Ik ben bang dat ik in een partij 1.Ke2 had gespeeld, maar met de kennis van nu….

Aad de Bruijn.

Een wandeling door mijn geboorteplaats

Waar liggen je roots, vragen we tegenwoordig. Waar ben je opgegroeid en wat weet je er nog van? Heb je er beelden bij? Vertegenwoordigen straten of gebouwen een zekere gevoelswaarde?

Ik ben geboren in Amsterdam. En ik heb een groot deel van mijn jeugd doorgebracht in het Vondelpark. Het Vondelpark, dat later door de wereld ontdekt is. Waar niets meer van over is, althans, van zoals het er in mijn jeugd uitzag. Aan het eind van de jaren veertig, in het begin van de jaren vijftig, toen Nederland nog aan het opkrabbelen was. Toen de schaduw van de oorlog nog in de straten hing. Toen iedereen arm was.

In de Saxenburgerstraat, waar ik woonde, stond één auto. De eigenaar van het kleine vehikel had er een soort foudraal voor aangeschaft, om het te beschermen tegen weersomstandigheden en mogelijk vandalisme. Wij kinderen waren in dit “Fremdkorper” niet geïnteresseerd. De eigenaar daarentegen bracht veel tijd door achter het raam van zijn woning om in de gaten te houden of zijn kleinood niet gemolesteerd werd. Er werd door jongetjes veel gevoetbald in de straat namelijk. Misschien stuiterde de bal wel eens tegen zijn trotse bezit. Ondraaglijk natuurlijk!

Vijver in Vondelpark, 2021  (foto: Sander Schilthuizen)

Het Vondelpark was in die tijd veel wilder. Pas in de jaren ‘60 en ‘70 is men het gaan trimmen tot het huidige keurige niveau. Er valt nu weinig avontuur meer te beleven.

De Overtoom en de dichtersbuurt waren mijn natuurlijke habitat. Amsterdam Oud-West. Geen bijzondere architectuur: veel eind 19e-eeuwse bouw. Grote gezinnen in kleine huizen. Het is welbekend allemaal. De Overtoom is wel een verhaal apart. Van oorsprong een waterweg, waarlangs veel kleine bedrijvigheid was. Na de demping bleef die lange tijd nog bestaan. Ik kan me nog allerlei kleine winkeltjes en bedrijfjes herinneren. Ook nog, toen tramlijn één er al lang doorheen reed.

Op woensdag- en zaterdagmiddag maakten wij, jongens in de lagere-school-leeftijd, lange tochten.

Ik stak dan bijvoorbeeld met twee vriendjes het park door naar Amsterdam Zuid.

Daar zag de stad er heel anders uit. Daar waren lommerrijke lanen. Kapitale villa’s werden omzoomd door weelderige tuinen met schitterende vijvers. Alles was groot en ruim; een totaal andere wereld. Wij vergaapten ons er alleen maar aan; we hadden er niets te zoeken.

Nog verder doorlopend werd de buurt minder imposant, maar nog steeds wel van een zekere voornaamheid. De huizen waren groter en hadden een veel solider uitstraling dan bij ons in de Kinkerbuurt; dat was revolutiebouw tenslotte.

Wandelen kon je het niet noemen, wat wij als jongens deden. We waren op ontdekkingstocht.

https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/b/bd/Jacobus_van_Eck%2C_Afb_A01634001264.jpg

Kostverlorenvaart en rechts het Jacob van Lennepkanaal met de Jacob van Lennepkade (circa 1930) (bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Kostverlorenvaart#/media/Bestand:Jacobus_van_Eck,_Afb_A01634001264.jpg)

Wanneer we de Overtoom afliepen in de richting van de brug over de Kostverloren vaart, kwamen we al snel op het Surinameplein, in de jaren ‘50 zo’n beetje het eind van de Amsterdamse bebouwing in ‘West’. Daarna kwamen de ‘tuintjes’: kleine neringen die groenten en fruit verbouwden.

Buurtjongens vertelden wel eens dat ze daar worteltjes gingen jatten, door ze gewoon uit de grond trekken dus, als de boer even niet oplette. Maar dat gebeurde toch een generatie vóór ons.

Wij gebruikten het Surinameplein vooral omdat het in feite een grote zandvlakte aan het worden was, waar gevoetbald kon worden. En soms sloegen we linksaf langs het verlengde van die Kostverlorenvaart. Daar heette het nu De Schinkel. Langs het water lopend bereikten we na een half uurtje de Nieuwe Meer. Niet het Nieuwe Meer dus. Wij Amsterdammers zeiden: De Nieuwe Meer.

De Schinkel omstreeks 1910

Overhaal over de Schinkel bij de Vlietstraat. Gezien vanaf de Schinkelkade, hoek Vlietstraat, naar het zuiden in de richting van de Nieuwe Meer. Rechts aan de overzijde Sloterweg 1-7 (na 1973 Rijnsburgstraat), hoek Jaagpad. (bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Schinkel_(rivier)#/media/Bestand:SchinkelEilers.jpg)

We gingen er ook vissen. Zelden was de vangst spectaculair, een baarsje van een centimeter of tien was wel het maximum.

Aan de overkant lag ‘Bosplan’: het Amsterdamse Bos; aangelegd in de jaren dertig voor de werkverschaffing. Fantastische plek. Veel plaats voor recreatie. Speelweiden. De Bosbaan, waar internationale roeiwedstrijden gehouden werden. Daar was door het college van wethouders in de crisistijd goed over nagedacht. Vanaf de Kinkerbuurtschool met de hele klas, drie kwartier lopen, langs de Amstelveense weg. Brood mee! Bosplan hoorde bij het dagelijks leven als een altijd beschikbaar extraatje. Flink druk in de weekends, al werd er nog niet gebarbecued, zoals tegenwoordig.

Een wandeling door het huidige centrum van Amsterdam is geen onverdeeld genoegen meer. De stad is ernstig overwoekerd geraakt door de commercie, sinds de enorme toeloop van toeristen uit alle delen van de wereld. Mede daarom is een wandeling door mijn geboorteplaats een nostalgisch verhaal geworden.

 

Dark horse

Compromissengemodder en kortetermijndenken: met al onze techniek en wetenschap tasten we nog steeds in het duister over onze toekomst.

De mensen bewonen de aarde, samen met alle andere levende wezens. En al die wezens hebben een gemeenschappelijke agenda: overleven.

Dieren en planten hebben hun strategieën om zich zo goed mogelijk te handhaven, of zelfs om hun mogelijkheden uit te breiden. Dat gebeurt in een vrij spel van krachten, dat bepaald wordt door omstandigheden die zich wijzigen. Aanpassing is het sleutelbegrip. Aanpassing namelijk aan de agenda, die de aarde er zelf op nahoudt, want iets anders is niet denkbaar: levende wezens hebben geen keus.

Mensen leven soms met de illusie dat ze wel een keus hebben. Ze beelden zich in dat ze de aarde bezitten. Dat ze er maar een beetje mee kunnen doen wat ze willen. En vervolgens doen ze dat ook. (Niet allemaal gelukkig). Maar het is een vergissing om te denken dat je de aarde kunt gebruiken naar eigen goeddunken. Moeder aarde heeft in de loop van de tijd al vele gestalten aangenomen in haar ontwikkeling. Een daarvan is de huidige periode, waarin er mensen rondlopen op haar oppervlak. Het ligt niet voor de hand, dat zij zich plotseling naar de wensen van dit ene verschijnsel zal gaan gedragen. Hou dus op, zou ik zeggen, met deze zelfoverschatting. En probeer iets te begrijpen van het hele proces. Daarin ligt de enige kans om het bestaan te rekken, want het eeuwige leven zullen we als mensen zeker niet hebben. Bescheidenheid is dus op zijn plaats.

Maak het de Donald Trumps en de Vladimir Putins van deze wereld maar eens wijs.

Dat het zinvol is om de CO2-uitstoot te beperken lijkt me wel duidelijk, zoals alle maatregelen die door wetenschappers en klimatologen worden aangeraden ongetwijfeld een kern van waarheid bevatten. Maar als het klimaat werkelijk gaat veranderen, dan heb ik zo’n donkerbruin vermoeden dat we daar uiteindelijk weinig tegen kunnen doen. Er zijn geleerde oceanografen die zich bezighouden met de gedragingen van het klimaat op geologische tijdschalen. Glaciologen boren in fossiel Antarctisch ijs. Uit bodemonderzoek kan ook het nodige worden afgeleid.

Maar het tempo waarin klimaatverandering zich gaat voltrekken is aan niemand echt bekend. Er is wel veel angstig geschreeuw. En de voorspellingen buitelen haastig over elkaar heen.

Het zou goed zijn, en dat idee is niet van mezelf, wanneer de verschillende wetenschappelijke disciplines, die zich met het gedrag van de aarde bezighouden, hun splendid isolation lieten varen, en de grote hoeveelheid kennis proberen te integreren. Misschien ontstaat daaruit een beter begrip van wat ons te wachten kan staan. Het is dan nog niet zeker, hoe de mens er invloed op zou kunnen uitoefenen. De aarde heeft zich nooit iets aangetrokken van haar toevallige bewoners; ze zijn bij bosjes uitgestorven in het verleden om allerlei redenen, die wij soms niet kennen of begrijpen.

In de geïndustrialiseerde landen zijn de laatste twee eeuwen economische verdienmodellen te dominant geworden. Bijna alles is in de greep van de commercie geraakt. We leven in een wereld, waar het agressief schreeuwen om aandacht door ondernemers, zo langzamerhand een plaag aan het worden is. (Ik beweer uiteraard niet dat er iets tegen ondernemen zou zijn.)

Maar het verdienmodel zou een andere inhoud kunnen gebruiken. Een inhoud die ons de aarde doet verdienen, omdat we haar respecteren, en niet blindelings leeg proberen te graaien.

Het zou een zinvolle onderneming zijn om deze langetermijnvisie in de politiek te incorporeren. En het is nodig! Er is geen plaats meer voor exorbitant winst maken en cynisme.

Maar van de politici kunnen we toch niet al te veel verwachten vrees ik. Zij lopen doorgaans achter de feiten aan, dol als ze zijn op halve maatregelen, compromissengemodder, en kortetermijnoplossingen die in hun straatje te pas komen. Daarom zal deze ontwikkeling van onderaf moeten komen. En gelukkig is dat ook aan het gebeuren. Vooralsnog in kiemen weliswaar, maar die breiden zich uit, zoals dat gaat in de natuur.

Het realistische denken over onze status als aardbewoners wint veld. Maar we weten nog veel te weinig.

 

Dark Horse

1965: de allerhoogste tijd voor een muzikale doorbraak

In het najaar van 1965 was ik twintig, en op zoek naar een nieuwe uitdaging. Ik speelde al een paar jaar in verschillende bandjes, maar ik was ontevreden, het was te braaf allemaal.

Lang haar!! Daar ging het om. Dan kwam de rest vanzelf, dacht ik wel zo’n beetje. The Rolling Stones en The Pretty Things; de Beatles en The Kinks. Dat waren de lichtende voorbeelden.

Allerhoogste tijd om in Nederland ook een doorbraak te forceren. Het land waar Gert Timmerman op nummer één stond in de hitparade met het nummer Ik heb eerbied voor jouw grijze haren was iets onmogelijks. Deze zanger, een werkelijk doodenge poseur, werd door de Nederlandse bevolking omarmd. Dat kon zo niet langer!

Warnar, een kennis, was één van de voorlopers in Amsterdam met lang haar tot op z’n schouders. Stalen Jezus ,werd hem op straat nageroepen. Mensen raakten opgewonden en zelfs agressief wanneer ze jongens met lang haar op straat tegenkwamen. Niet zelden werden ze bedreigd. Het is mijzelf ook overkomen, midden in de nacht in de Kinkerstraat; je moest soms een goed heenkomen zoeken. Maar erg lang heeft dat niet geduurd. De nieuwe trend was vele malen sterker. Het duurde niet lang, voordat bijna alle jongens met varianten van lang haar rondliepen.

Door de achterhoede werd nog gerept van “langharig werkschuw tuig”, maar deze framing stierf een snelle onopgemerkte dood.

Bandjes met lang haar waren al gauw de nieuwe werkelijkheid. Zo ook het bandje dat ik samen met Warnar oprichtte, en dat het tot een kortstondige landelijke bekendheid bracht, omdat de tijd er rijp voor was. N.V. Groep 65 hadden we na veel geharrewar bedacht als naam.

Het begon allemaal met een talentenjacht in Purmerend. Daar wonnen we de hoofdprijs: een platencontract bij Bovema-records in Heemstede. De jury was buitengewoon met ons ingenomen. Maar of het door onze muzikale prestaties kwam of door ons bijzondere voorkomen werd niet echt duidelijk. Daar hadden we ook helemaal geen belangstelling voor. Een wereldtournee lag in het verschiet tenslotte. Dan ga je je niet met onbelangrijke details bezighouden.

We gebruikten al drugs. Stickies en benzidrine om lang wakker te blijven. En we waren de eersten in Nederland met drugsongs. Ook het geloof werd op de korrel genomen in een quasi-psalmachtig nummer getiteld Dank zij de Heer. We vonden het leuk en noodzakelijk om te provoceren. De kranten en blaadjes spraken er schande van. Maar bij platenboer Bovema vonden ze het geen punt. Ze hoopten waarschijnlijk dat het relletje de verkoop zou stimuleren.

In de studio was het wel erg wennen in het begin. We moesten ieder apart in een akoestiekvrije ruimte plaats nemen en onze partijen spelen. Dat was de techniek om het materiaal later optimaal te kunnen manipuleren. Zo gortdroog als je instrument dan klinkt is nogal verwarrend.

We namen in een middag en een avond een stuk of tien nummers op; allemaal eigen werk, van voornamelijk Warnar. Ik vond zijn ideeën origineel en grensverleggend; precies wat we nodig hadden. Maar de verkoop viel bitter tegen. De consumenten hadden misschien wel van onze provocatie gesmuld, maar de muziek die daarbij hoorde werd niet gewaardeerd. Ik geloof dat  van de twee singletjes die werden uitgebracht maar weinig exemplaren hun weg naar de beoogde doelgroep hebben gevonden.

Dat was natuurlijk ook de inschattingsfout die we maakten bij onze verwachtingen; de mensen die echt aan iets anders toe waren, waren op de vingers van één hand te tellen.

Achteraf moet ik trouwens wel concluderen dat het niet allemaal even geweldig was wat we deden. Ik heb jaren later nog wel eens de lp teruggeluisterd die van die opnamesessie was geperst. Een gevoel van schaamte overviel me. Maar om het af te doen als een jeugdzonde voelt ook niet helemaal goed. We hebben er toen veel plezier aan beleefd, en ons een jaartje popsterren gevoeld. We hadden in Amsterdam-Noord zelfs een echte fanclub.

Onze zanger en mede-oprichter Warnar ontpopte zich echter steeds meer als een onstabiele factor. Soms kwam hij gewoon niet opdagen, omdat hij te veel drugs had gebruikt. Daarom heeft het hele avontuur uiteindelijk maar kort geduurd. Ik was er niet echt stuk van.

In mijn hoofd had zich reeds het plan gevormd om een beroepsopleiding te gaan volgen in de muziek.

 

Dark Horse

Wielrennen en zo (deel 2)

Ik heb op het circuit van Sloten een keer meegedaan aan een zogenaamde trimmerskoers. Dat soort wedstrijden werd eind jaren zeventig veel georganiseerd en was bedoeld voor mensen zoals ik; jongens (nog vooral) die de nieuwe rage hadden ontdekt en dachten dat ze al iets konden.

Ik werd in die wedstrijd voorlaatste, nadat ik een ronde voor het einde dacht dat ik tweede was geworden. Ik had me vergist: we moesten nog een ronde. Dat was fnuikend voor mijn motivatie.

Misschien kwam het ook, doordat ik te veel doping had genomen. EPO was nog niet bekend in die tijd, maar ik zat tot aan mijn kraag vol amfetaminepillen. Ook had ik een paar lijntjes coke gesnoven. Ik wilde winnen. Maar ik denk dat het me een beetje labiel had gemaakt, al die doping. Ook, omdat in de laatste ronde de fluim van een deelnemer vóór me door de wind in mijn nek woei, besloot ik het bij deze ene poging te laten. (Ze reden trouwens toch veel te hard naar mijn zin.)

Nee, ik wist niets van doping in 1978. Ik had er wel eens van gehoord natuurlijk, maar om wat voor middelen het ging wist ik niet. Het heeft me ook nooit echt geboeid nadien. Ik begreep dat wanneer er fysieke prestaties in het geding zijn in combinatie met de een of andere vorm van competitie, het vals spelen nooit ver weg is. (Bij de Olympische Spelen van vóór onze jaartelling gebeurde het al ).

Het gebruik van stimulerende middelen in de wielersport heeft naar mijn idee echter disproportioneel veel aandacht gekregen. In allerlei vormen van (top)sport komt het natuurlijk voor.

Over voetbal en doping hoor je nooit iets. Maar wanneer je die top-elftallen in de Champions League twee keer drie kwartier als bezetenen over het veld ziet vliegen, dan kun je mij niet wijsmaken dat ze dat zonder stimulerende middelen volhouden. Ik voel me aangetrokken tot het argument: ze gebruiken het allemaal, dus blijft het een eerlijke krachtmeting. Ik weet niet of doping verbieden voldoende effect sorteert trouwens: de ontwikkelingen in het laboratorium gaan door, de menselijke natuur verandert niet.

(bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Nederlands_kampioenschap_wielrennen_op_de_weg)

Het blijft lastig om te zien of er in het wielermilieu veel afspraken worden gemaakt over samenwerking of over het verkopen van wedstrijden. Daar laten ze zich tegenover de buitenwereld niet over uit natuurlijk. Maar dat het gebeurt geloof ik zeker; het is hun brood tenslotte. Toen lang geleden Jan Raas er eens naar gevraagd werd in een interview zei hij met een brede grijns: niets is wat het lijkt! Eén keer kwam het op nogal gênante wijze aan het licht, toen Michael Boogerd in 2006 Nederlands kampioen wilde worden. In de laatste ronde reed Sebastiaan Langeveld echter ver vooruit als enige koploper. Boogerd ging wanhopig achter hem aan, óók in z’n eentje. Hij voelde kennelijk dat het hem niet ging lukken en zocht zijn toevlucht tot een deal. Na een tijdje kwam zijn ploegleiderswagen naast hem rijden en zin ploegleider riep vanuit het raam hoorbaar voor iedereen: 20.000 is oké! Waarna Langeveld alsnog werd ingehaald…

Maar ik vind het geen goed idee om alles maar verdacht te maken aan het wielrennen. De lol is er wel gauw af op die manier. Mensen die maar blijven hameren op het idee dat sport “schoon” moet zijn, beginnen op den duur te irriteren.

Veel interessanter is de “wielergekte”. Het gedrag van supporters neemt allerlei bizarre vormen aan. Wanneer de renners voorbijkomen leidt dit bij velen tot heftige emoties. Je houdt je hart soms vast wanneer er weer een of andere gek langdurig met een klimmer meeholt; niet zelden door drankgebruik beneveld, denk ik. Maar het zal toch vooral enthousiasme zijn.

De carnavaleske kant van het supoorterschap trok mij vroeger echter het meest. Hoe vaak heb ik niet verkleed als pinguïn op een driewieler gezeten tijdens de Tour de France. Het sloeg nergens op, maar dat was tegelijk ook de kern van mijn aandrang. Ik kon er geen weerstand aan bieden.

Ik doe het niet meer, want mijn vrouw en dochter overwegen me te laten opnemen.

 

Dark Horse

Wielrennen en zo (deel 1)

In 1977 kocht ik mijn eerste racefiets. Een bruine Raleigh. Ik werd besmet met het wielervirus door een vriend van mij, die kort daarvoor een eigele Jan de Reus had gekocht en al flink aan het opscheppen was over zijn prestaties. Het sprak me wel aan; ik had opeens óók zin in een racefiets.

Ik was tweeëndertig, dus de kans dat ik nog grootse prestaties zou gaan neerzetten was nihil.

Niettemin begon ik flink te trainen en na een paar maanden kon ik mijn vriend bijhouden. We gingen samen regelmatig tochten maken, in snelle wielerkleding, want dat was natuurlijk wel de bedoeling ook. In je gewone kleren zag het er niet uit.

Het luisterde erg nauw, al die snufjes voor de fiets en de outfit. Daar konden we langdurig over praten. Mijn vriend was nog meer geobsedeerd door de nieuwe sport dan ik, en overwoog serieus om een cursus fietsenmaker te gaan volgen. Zover ging de liefde voor het rijwiel bij mij niet.

 

Onze historie | JAN JANSSEN

(bron: https://www.janjanssen.nl/onze-historie/?v=1a13105b7e4e)

Fietsen stond niet meteen op nummer één; er waren nog genoeg andere dingen. Dat Jan Janssen in 1968 de Tour won was min of meer langs me heengegaan. Het wielrennen begon me pas tien jaar later te interesseren. En vanaf dat moment is het ook niet meer weggegaan. Ik kijk nog steeds graag naar de koers.

Wat is de gevaarlijkste sport ter wereld? Het wielrennen maakt absoluut kans op die dubieuze titel. Om de haverklap liggen die jongens op de grond. Ernstige kwetsuren zijn nog relatief te behappen; er vallen echter ook doden. 50 Km per uur fietsen in het midden van het peloton; en dat drie kwartier lang, vereist een onvoorstelbare concentratie. Geen wonder dat het vaak mis gaat; Het is gewoon levensgevaarlijk!

Het zijn allemaal atleten van in de twintig en dertig. Hun moeders en vaders zitten met samengeknepen billen naar de televisie te kijken wanneer hun kind weer eens met 90 of 100 km per uur van de berghellingen afsuist. En niet alleen hun familie. Ik vind het zelf ook steeds griezeliger.

In 1980 won Joop Zoetemelk de Tour. In datzelfde jaar reed ik óók de ronde van Frankrijk. In m’n eentje, want mijn relatie was net verbroken, en ik had behoefte aan een vorm van retraite.

De Renner van Tim Krabbé zat in mijn zijtas, want schaken deed ik toen ook al, en de combinatie van deze twee sporten lag me wel. Dat boekje werd op de golven van de nieuwe trend een enorme bestseller. Ik geloof dat Tim er een paar plezierjachten van heeft kunnen kopen en een privévliegtuig. Als ik hem ooit tegenkom zal ik het eens vragen.

In die tijd was het nog Theo Koomen die verslag deed, vanaf de motor. Hij voelde aan dat er romantiek en heroïek bij deze sport horen, maar niet dat je het ook kan overdrijven allemaal. De meesten van ons kunnen zich zijn hysterisch geloei nog wel herinneren. Een hekel kreeg je niet aan hem; het hoorde bij hem. Hij zou het met alles gedaan hebben; opblazen tot het uiterste.

 

undefined

(bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Theo_Koomen)

Maar omdat de volkssport steeds meer belangstellenden trok, kwamen er ook andere types op de stroop af. Mart Smeets bijvoorbeeld had een scherpe neus voor populisme. Die was altijd te vinden waar de kijkcijfers het hoogst waren.

Het wielrennen kent in mijn beleving af en toe een soort dips. Dat is wanneer er weer eens een coureur met kop en schouders boven de rest uitsteekt en onafgebroken steeds maar aan het winnen is. Dat vind ik saai. Misschien omdat een landgenoot zoiets nooit presteert. Wanneer een Nederlander vijf keer de Tour wint vind ik het misschien prachtig; zo zal ik waarschijnlijk ook wel weer zijn. Maar ik vind het leuker wanneer het spannend is omdat de verschillen klein zijn en er strijd geleverd moet worden.

Onder Merkx, Indurain, Hinault en Armstrong was de aardigheid er voor mij vanaf. Die ronden vertoonden meestal een voorspelbaar verloop; je stelde je dan maar tevreden met het spel om de troostprijzen. In die tijd was Theo Koomen er al niet meer; die was ergens in Noord-Holland tegen een boom gereden. Het commentaar kregen we nu van de alcoholische kabouter Jean Nelissen; vrij kort daarna verdrongen door Mart Smeets, die geen verstand van wielrennen had, maar zich ijverig het jargon probeerde eigen te maken. Hij dacht dat dat genoeg was; maar het was overduidelijk dat hij zelf nog nooit op een racefiets had gezeten…

 

Dark Horse